willighe vanckenis

 

 

 

 

oom wanja

 

 

decor © Willighe Vanckenis - 2009

Oom Wanja - Samenwerking met Leren Ondernemen

De samenwerking met Leren Ondernemen, vereniging waar mensen in armoede het woord nemen, speelt zich vooral af binnen een rond Oom Wanja geconstrueerd jaren '50-project.

Een dramaturgische werkgroep met 50-plussers, die de jaren ’50 bewust, zij het misschien als kind, hebben meegemaakt, werd samengesteld. De meesten van hen zijn dames, en regelmatig in het naaiatelier van Leren Ondernemen actief.

Een aantal keren kwamen ze samen en praatten ze rond thema's die in Oom Wanja behandeld worden. Ze probeerden aan de ene kant een handelingenkader te reconstrueren waaraan plattelandsmensen zich in de jaren ’50 in Vlaanderen hoorden te houden. Via hun herinneringen ontstonden verder anekdotische ik-verhalen, door schrijfster Kolet Janssen verzameld. Die verhalen vinden ook hun plek in de voorstelling.

Het naaiatelier hielp verder bij het uitvoeren van kostuums, en het verzamelen van attributen en rekwisieten.

De verhalen:

Bijnamen

Ze noemden iemand ‘de witte’ of ‘de rosse’ als hij wit of ros haar had. Of ‘manke’ als hij met zijn been trok. Bij ons in het dorp was er een man die niet van de vrouwen af kon blijven en die noemden ze ‘de dorpsstier’.

Tegen mijn oma zegden ze ‘rijstpoeier’. Zij kwam uit een chique familie. Het was een fiere madam met een deftig voorkomen. Op haar gezicht depte ze rijstpoeier om er wit uit te zien. Want dat was een teken dat ge deftig en rijk waart, dat ge niet op de boerderij moest werken, dat ge een madam waart.

Liefde

Een schone man, dat is er ene met krollekes en lang haar.
Hij moet niet te groot zijn, ge moet eraan kunnen.
Hij moet schoon ogen hebben.
Maar er is altijd een verschil tussen uwen droom en wat ge feitelijk krijgt.
Van snorren of baarden moet ik niks hebben.
Als hij maar niet drinkt.
Hij moet ook een schoon poepke hebben, en niet te dik of te dun zijn.
En het schoonste is als hij een moto heeft.

Kwaaltjes

Ik had eens verschrikkelijke pijn aan mijn dikke teen. Die zag ook vuurrood. Ik had de dag voordien mijn voet gestoten in de douche, dus ik dacht dat het daarvan kwam. In het ziekenhuis maakten ze foto’s om te kijken of er iets gebroken was, maar alles was oké. Pas toen ze mijn bloed onderzochten, vonden ze de oorzaak: er zat te veel urinezuur in. Mijn nieren werkten dus niet goed. Dat kwam omdat ik al zo lang straffe medicatie moest nemen, en daar konden mijn nieren niet tegen.

Ze noemen die ziekte ’t pootje, omdat ge er mank van loopt. Ge kunt er in uw tenen of in uw vingers last van hebben. Het doet veel pijn. Bij mij kwam het van de medicatie dat mijn nieren niet goed meer werkten, maar bij veel mensen is het de schuld van de drank. Als ge te veel sterke drank drinkt, is dat ook slecht voor uw nieren. Cognac, whisky, jenever. Daarom zeggen ze dat ’t pootje een rijkeluisziekte is, want ge krijgt het niet van bier of zelfs van wijn. Pas als ge te veel straffe dinges drinkt. Als ge weet dat iemand ’t pootje heeft, kunt ge bijna zeker zijn dat hij te veel aan de fles heeft gezeten. Hoewel het soms ook van de stress is, naar het schijnt.

Het is ook heel moeilijk te genezen. Eerst doet het veel pijn, later zijn uw tenen of uw vingers zonder gevoel. Dat gaat heel moeilijk weg.


Als ik buikpijn had, kreeg ik een poeierke van dokter Mann, uit een blauw doosje met een wit kruis. Ik moest dan in de zetel gaan liggen met mijn beentjes opgetrokken. Als het niet overging, legde ons ma er een warmwaterkruik op. Naar de dokter gingen we niet zo gauw.

Vaste gewoontes

Vroeger waren er geen dancings. We dansten in een danstent op de kermis. Ik heb daar nog gewalst met mijn bompa. Dat begon om acht uur ’s avonds en tegen elf uur was het gedaan, want iedereen moest tegen zes uur weer opstaan. Op de kermis was een autoscooter, een rups met een dak erover, een molen met stoeltjes aan een ketting, dat heette de ‘vliegende bakskes’ en een schietkraam. Er was ook een kraam waar ge dozen omver kon gooien en één om eendjes te vissen. Soms waren er ook schommelboten en een paardenmolen. In de rups konden de jongens de meisjes kussen, als de kap omlaag ging.

Spelen

Onze ouders gingen één keer in de week naar de cinema in de Roxy. Mijn zus en ik moesten dan alleen thuis blijven. We moesten dan in bed liggen en slapen. De cinema was tegenover onze deur. In de pauze kwamen mijn ouders kijken of alles in orde was. Onder het raam van mijn kamer was de stoep. Daar kwamen altijd veel mensen voorbij. Ik probeerde dan door het venster op hun hoofd te pissen. Die mensen verschoten natuurlijk nogal. Mijn zus en ik hadden daar veel plezier mee.

Geld

Van een erfenis komt dikwijls ruzie. Dat was vroeger zo, dat is nu nog zo, dat zal altijd zo zijn. Het enige verschil is dat het geld nu op de bank staat, terwijl het vroeger in huis lag. Dan was het nog gemakkelijker voor iemand die kwaad wilde om het weg te nemen.

 

Dikwijls was er ook ruzie over de boerderij, wie die mocht overnemen. Als er veel kinderen waren, kon er maar één de boerderij overnemen en die moest dan de anderen uitkopen, maar dat was meestal veel te zwaar. Dan bleef het vaak ruzie tot ze bijna dood gingen. En de schoonfamilie maakte nog het meest ruzie.

Recepten

Mijn moeder maakte hutsepot met een varkenspoot en varkensoren. Daar kwam bouillon bij en veel groenten: rapen en wortelen en prei en nog van alles. Het vlees uit de soep at mijn vader later met mosterd op. Mayonaise maakten we zelf: met een eidooier en wat mosterd, peper en zout in een diep bord. Hard roeren met een vork en dan beetje bij beetje de olie erbij doen. Maar als ge uw regels had, mocht ge geen mayonaise maken, want dan ging die zeker kabbelen.

 

’s Avonds aten we dikwijls brokkenpap: melk met een beetje zout en suiker, en daarin stukken oud brood. Dat werd warm gemaakt, maar koud was het ook lekker. Soms maakte mijn moeder het met botermelk in plaats van met gewone melk. Iets anders was havermoutpap, dat was ook lekker. Vooral met bruine suiker erover.

Liedjes

We gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet
We gaan nog niet naar huis, want moeder is niet thuis
En is ons moeder thuis, dan gingen we niet, dan gingen we niet
En is ons moeder thuis, dan vlogen we naar huis!

Troost

Mijn bompa zat op zijn duivenkot. De mannen gingen op zondag ook op café. Daar speelden ze soms met de kaarten. De vrouwen deden dat ook, maar dan thuis. Er werden ook gezelschapsspelletjes gespeeld: monopoly, dammen, mens-erger-je-niet, ganzenbord. Ook in de café’s waren er spelen, bijvoorbeeld ‘jacquet’.

Ze breiden truien voor de winter, en kousen. Dat was niet voor het plezier, maar uit noodzaak. Bij deftige mensen werd er een hele uitzet geborduurd: lakens, handdoeken, kussenslopen en zakdoeken, allemaal met het monogram van bruid en bruidegom.